Vloeropmaak

Tekla Structures
2021
Tekla Structures

Vloeropmaak

Vloeropmaak maakt vloeren van prefab-filigraan, dubbele-T, en kanaalplaten en solid platen. De vloeren kunnen verschillende layers bevatten, zoals prefab-platen, isolatie en een insitu-bovenzijde. Vloeropmaak is erg handig voor niet-rechthoekige vloeren die één of meer openingen bevatten, die platen in veel stukken splitsen en wanneer de plaatbreedte niet over het hele vloeroppervlak constant is. U kunt de vloeren wijzigen met rechtstreekse wijziging.

Gemaakte objecten

  • Platen

  • Isolatie

  • Insitu-bovenzijde

Gebruiken voor

Situatie

Beschrijving

Maak vloerstructuren die layers hebben, bijvoorbeeld kanaalplaten aan de onderzijde, isolatie als de middenlayer en een insitu-bovenzijde.

Selectievolgorde

  1. Klik op het tabblad Beton op Plaat > Vloeropmaak.

  2. Wijs de hoekpunten van de vloer aan.

    U kunt de punten bij stramienlijnen of de referentiepunten van ondersteunende onderdelen aanwijzen. U kunt de offset later wijzigen.

    De standaard plaatrichting is van het eerste punt (P1) naar het tweede punt (P2). U kunt dit indien nodig later wijzigen.

  3. Klik met de middelste muisknop om de vloer te maken.

Tabblad Layer

Gebruik het tabblad Layer om het layertype, het profiel en hoe de layer wordt gemaakt te definiëren.

Layerlijst

Layers

Beschrijving

De layerlijst geeft de huidige layers van de vloer weer. De eerste layer in de lijst is de bovenste layer en de laatste layer is de onderste layer. In de voorbeeldafbeelding aan de linkerzijde is de FILIGREE-layer de bovenste en de CIP-layer de onderste.

Gebruik de knoppen om het volgende te doen:

  • Klik op om een nieuwe layer toe te voegen.
  • Klik op om de geselecteerde layer te verwijderen.
  • Klik op om de volgorde van de layers te wijzigen door de geselecteerde layer in de lijst omhoog of omlaag te verplaatsen.

Layereigenschappen

Selecteer een layer in de layerlijst om de layereigenschappen te definiëren.

Optie

Beschrijving

Layernaam

Voer een naam voor de layer in. Dit is de layernaam die in de layerlijst wordt weergegeven. De naam wordt ook in de werkbalk voor rechtstreekse wijziging weergegeven wanneer u offsets wijzigt.

Deze naam is niet zichtbaar in het model zodat u een willekeurige geschikte naam kunt invoeren.

Layertype

Selecteer het layertype. De layer Prefab is de primaire layer en alle isolatieonderdelen worden aan de prefab-eenheden toegevoegd. Onderdelen die voor een Insitu-layer worden gemaakt, worden niet aan een ander betonelement toegevoegd.

Layer maken als

Selecteer hoe de layeronderdelen worden gemaakt: als balkonderdelen, gebruikerscomponenten van het type onderdeel of als een enkel onderdeel.

Layercomponent

Componentattributen

Als de layeronderdelen als gebruikerscomponenten van het type onderdeel worden gemaakt, kunt u een component en de componentattributen selecteren.

Layerdikte of profiel

Als de layeronderdelen als balkonderdelen of als enkel onderdeel worden gemaakt, kunt u het profiel of de dikte van de layeronderdelen selecteren.

Met parametrische profielen kunt u de breedte van het profiel door de tekst [W] vervangen. Als u dit doet, wordt de balk nooit uitgesneden maar de gewenste breedte wordt bereikt door de profielnaam op basis van de plaatbreedte in te stellen.

Het profiel kan bijvoorbeeld BL80*[W] zijn.

Rotatie

Selecteer de rotatie van de layeronderdelen.

Onderdeelnaam

Klasse

Materiaal

Stortfase

Prefix onderdeel, Startnr.

Prefix betonelement, Startnr.

Definieer de naam, de klasse, het materiaal, de onderdeelprefix en het startnummer van de layeronderdelen. Definieer een stortfase voor CIP-layers.

Tabblad Algemeen

Gebruik het tabblad Algemeen om de standaard onderdeel- en openingbreedte, de dieptepositie van de layers en de richting voor het uitlijnen van de platen te definiëren.

Selecteer om platen en onderdelen op breedte of aantal te maken in de vervolgkeuzelijst Standaardonderdeelbreedte. De opties zijn:

Optie

Beschrijving

Standaardonderdeelbreedte

Voer de standaardbreedte voor de platen in de primaire layer in.

Als u de breedte van een afzonderlijke plaat in de eigenschappen van het plaatonderdeel definieert, wordt de waarde Standaardonderdeelbreedte niet gebruikt.

Max. onderdeelbreedte

Voer de maximale onderdeelbreedte in.

Vloeropmaak berekent de plaatbreedte door de gehele vloerbreedte te delen door de maximumbreedte.

Vloeropmaak krijgt vervolgens het aantal platen dat wordt gebruikt om de gehele vloerbreedte te verdelen. In de berekening wordt daarbij de waarden voor de ruimten tussen de verbindingsdetails in aanmerking genomen.

Let wel dat deze instelling alleen wordt aanbevolen voor profielen met parametrische breedte (zie ook Layerdikte of profiel in Layereigenschappen) of voor plaatobjecten.

Aantal onderdelen

Voer het aantal te maken onderdelen in.

Vloeropmaak berekent de plaatbreedte automatisch door de gehele vloerbreedte te delen door het aantal onderdelen.

Let wel dat deze instelling alleen wordt aanbevolen voor profielen met parametrische breedte (zie ook Layerdikte of profiel in Layereigenschappen) of voor plaatobjecten.

Optie

Beschrijving

Standaardopeningbreedte

Voer de openingbreedte van het standaardverbindingsdetail in de primaire layer in.

Als u de breedte van een afzonderlijk opening definieert, wordt de waarde Standaardopeningbreedte niet gebruikt.

Hetzelfde gat voor alle

Stel de breedte van de opening bij de eerste en laatste rand in.

Hetzelfde gat voor alle maakt openingen die de helft van de standaardopeningbreedte zijn.

Geen opening bij eerste en laatste maakt geen openingen.

Dieptepositie

Selecteer hoe de layers ten opzichte van het vlak van invoerpunten worden geplaatst.

Uitlijnrichting

Selecteer de richting van de platen. De breedte van de laatste plaat kan standaard van de breedte van de andere betonplaten verschillen.

Het tabblad Geavanceerd

Gebruik het tabblad Geavanceerd om de minimumhoeken en de breedte en lengte van de platen te definiëren.

Optie

Beschrijving

Minimale eindhoek

Minimale starthoek

Bepaalt hoe de plaatuiteinden worden gemodelleerd.

Wanneer de hoek van de vloerrand kleiner is dan de minimumhoek, kunt u een geschikte optie in de lijst selecteren om het plaateinde recht te maken.

Minimale plaatbreedte. Platen die smaller zijn dan de minimumbreedte worden niet gemaakt.

Minimale lengte van de betonplaat. Platen die korter dan de minimumlengte zijn, worden niet gemaakt.

Maximale lengte van de betonplaat. Betonplaten die langer dan de maximumlengte zijn, worden niet gemaakt.

Vereiste minimale breedte van een enkelvoudige hals aan beide zijden van de plaat als er een grote opening in de plaat zit.

Als een van de halzen aan de zijden van de opening kleiner is dan de gedefinieerde halsbreedte, wordt de hals volledig afgesneden. Daarnaast moet de totale breedte van de halzen groter zijn dan de minimale halsbreedte van de middenzone van de plaat, anders wordt de plaat in twee aparte platen gesplitst (de breedte van het werkelijke opening is hetzelfde als de breedte van de plaat).

Minimale breedte en lengte van de eindneus.

Als er zich neuzen aan beide zijden van de betonplaat bevinden, worden deze twee eindneuzen apart gecontroleerd en afgesneden als de breedte van de enkele neus kleiner is dan de opgegeven minimale vereiste neusbreedte.

Openingen uitlijnen op toegestane breedte

Selecteer Ja om de randen van de opening/uitsnijding in de lengterichting opnieuw uit te lijnen zodat deze met de toegestane breedtezones overeenkomen.

De standaardwaarde is Nee.

Uitsnijdingen maken

Selecteer om uitsnijdingen voor ravelingen of openingen te maken.

Het selecteren om uitsnijdingen te maken, beïnvloedt niet of de betonplaat wordt gesplitst.

Extra verfijning

Definieer de toename van de spleet tussen de platen wanneer de andere plaat binnen de opmaak wordt gesneden. De standaardwaarde is 0.

Klassen of namen van uit te snijden onderdelen

Maakt automatische uitsnijdingen voor onderdelen die door de vloeropmaak gaan.

Voer de namen of klassen in voor onderdelen die uitsnijdingen nodig hebben.

Toegestane breedte en lengte van de betonplaat aanpassen

U kunt de toegestane breedte en lengte van de betonplaat aanpassen in het bestand FloorLayout.ini. Dit bestand kan zich onder de modelmap of in een van de mappen bevinden die in de variabele XS_FIRM, XS_PROJECT of XS_SYSTEM worden gedefinieerd.

Als het bestand waarden voor een profiel bevat, worden deze waarden gebruikt en overschrijven deze de minimum- en maximumwaarden die in het dialoogvenster Vloeropmaak zijn ingevoerd. In het dialoogvenster Vloeropmaak kunt u de breedte van de betonplaat op het tabblad Algemeen en de lengte van de betonplaat op het tabblad Geavanceerd definiëren.

De onderstaande afbeeldingen geven voorbeelden van het FloorLayout.ini-bestand en toegestane zones weer:

// 
// Slab not listed below can have any width. Slab listed below can only have width inside the given range. 
// User input values will be rounded down to the nearest allowed value.
//
//							Zone 1		Zone 2		Zone 3		Zone 4		Zone 5	
// Slab widths	Profile		min. max.	min. max.   min. max.	min. max.	min. max.
SLAB_WIDTH 	P15(150X1200)   345-435 	485-575 	625-715    	765-855		905-995 	1045-1135
SLAB_WIDTH 	P18(175X1200)   392-492 	549-649    	706-806		863-963		1020-1120
SLAB_WIDTH 	P20(200X1200)   270-370 	450-560 	640-750    	830-930		1020-1120
SLAB_WIDTH 	P27(265X1200)   320-440 	540-660 	760-880    	980-1110
SLAB_WIDTH 	P32(320X1200)   380-560 	660-830    	930-1110
SLAB_WIDTH 	P32R(320X1200)  380-560 	660-830    	930-1110
SLAB_WIDTH 	P37(370X1200)   320-440 	540-660    	760-880		980-1120
SLAB_WIDTH 	P40(400X1200)   400-530 	670-800    	950-1080
SLAB_WIDTH 	P50(500X1200)   390-530 	670-810    	950-1080

/
// Min/max lengths by slab profile & width min/max
//
// 		Profile 	Width min/max 	Length min/max
SLAB_LENGTH 	P15(150X1200) 	0-1200 		1000-8000
SLAB_LENGTH 	P18(188X1200) 	0-1200 		1000-9000
SLAB_LENGTH 	P27(270X1200) 	0-1200	 	1000-12000
SLAB_LENGTH 	P32(320X1200) 	0-830 		1000-13000
SLAB_LENGTH 	P32(320X1200) 	830-1200 	1000-14000
SLAB_LENGTH 	P32R(320X1200) 	0-1200 		1000-14500
SLAB_LENGTH 	P37(370X1200) 	0-660		1000-14000
SLAB_LENGTH 	P37(370X1200) 	660-1200 	1000-15000
SLAB_LENGTH 	P40(400X1200) 	0-800 		1000-16000
SLAB_LENGTH 	P40(400X1200) 	800-1200	1000-17000
SLAB_LENGTH 	P50(500X1200) 	0-810 		1000-19000
SLAB_LENGTH 	P50(500X1200) 	810-1200	1000-20000

In de volgende afbeelding bijvoorbeeld is zone 1: 523-673 (77+150+73+150+73 - (+150)).

Standaard offsets

Gebruik het tabblad Standaard offsets om de standaard offsets voor elke layer in te stellen. Deze standaard offsets worden gebruikt als een bepaalde waarde niet voor de rand is opgegeven.

Beschrijving

1

Standaard offset voor de zijoffset.

Offset die parallel aan de ondersteuningsrichting is.

2

Standaard offset voor de eindoffset.

Alle andere offsets die geen zijoffsets zijn.

3

Standaard offset voor de onderbrekingslijn.

De standaardwaarde is 10. Als de onderbrekingslijnwaarde 0 is, worden de objecten niet gesplitst.

A

B

Definieer offsets voor de automatisch gemaakte uitsnijdingen.

U kunt aparte offsets voor elke layer definiëren.

Tabblad Detailleren

Met het tabblad Detailleren kunt u de componenten selecteren die voor alle platen in de vloer van toepassing zijn.

Optie

Beschrijving

Componentnaam

Selecteer een component die op de platen in de vloer wordt toegepast.

Naam attribuutbestand component

Selecteer de instellingen die met de door u geselecteerde component worden gebruikt.

De lijst bevat alle bestanden die voor de geselecteerde component beschikbaar zijn.

Een component aan de lijst met componentnamen toevoegen

De lijst met componentnamen is standaard leeg. U kunt componenten aan de lijst toevoegen:

  1. Selecteer Nieuw toevoegen in de lijst.

    Het dialoogvenster Gegevens detailcomponent wordt weergegeven.

  2. Voer een geschikte naam in het vak Naam in keuzelijst in.

  3. Klik op om de database Applicaties en componenten te openen.

  4. Selecteer een component en klik op OK.

    De componentnaam of het componentnummer wordt aan het vak Componentnaam toegevoegd.

  5. Klik op OK.

Wanneer u de benodigde componenten hebt toegevoegd, worden de namen van componenten in de lijst met componentnamen weergegeven zoals in de onderstaande voorbeeldafbeelding wordt weergegeven. Selecteer een component in de lijst:

De lijst wordt in de map \attributes onder de modelmap opgeslagen.

Als u de lijst vooraf wilt definiëren om nieuwe modellen uw favoriete componenten te laten bevatten, kunt u het bestand LayoutConfiguration.datx uit de map \attributes onder de modelmap naar een van de mappen kopiëren die in XS_FIRM, XS_PROJECT of XS_SYSTEM zijn gedefinieerd.

Tabblad CIP-vulonderdelen

Gebruik het tabblad CIP-vulonderdelen om CIP-vulonderdelen te maken in de lege gebieden in vloeren die met Vloeropmaak zijn gemaakt. De lege gebieden zijn door offsets gemaakte ruimten rondom de buiten- en binnengrenzen. Er kunnen ook lege gebieden zijn wanneer de plaat te smal is om met Vloeropmaak te worden gemaakt.

CIP-vulonderdelen kunnen ook worden gemaakt wanneer:

  • De toegestane plaatbreedte kleiner is dan de benodigde breedte.

  • De opening groter is dan nodig vanwege toegestane breedtezones.

  • De plaat in twee stukken wordt gesplitst vanwege een grote opening.

  • De plaatneus niet wordt gemaakt omdat deze te smal is.

Eigenschappen van CIP-vulonderdelen

Optie Beschrijving

Vulonderdelen maken

Selecteer of CIP-vulonderdelen worden gemaakt.

Minimumbreedte

Minimumbreedte van het onderdeel.

Als de lege ruimte kleiner dan deze breedte is, wordt het onderdeel niet in deze locatie gemaakt.

Prefix betonelement

Startnr.

Betonelementprefix van het CIP-vulonderdeel

Startnummer van het betonelement van het CIP-vulonderdeel

Naam

Klasse

Materiaal

Afwerking

Stortfase

Definieer de naam, de klasse, het materiaal, de afwerking en de stortfase van de CIP-vulonderdelen.

Openingen verbindingsdetail vullen

Selecteer of openingen van het verbindingsdetail worden gevuld.

Tabblad Door gebruiker gedefinieerd

Gebruik het tabblad Door gebruiker gedefinieerd om de waarden van de gebruikersattributen voor de platen in te stellen.

Als u de gebruikersattributen in het dialoogvenster met onderdeeleigenschappen hebt gedefinieerd en u die waarden wilt gebruiken, laat u het tabblad Door gebruiker gedefinieerd leeg.

De inhoud van het tabblad kan afhankelijk van uw omgeving variëren. Zie hieronder hoe u de inhoud kunt aanpassen.

Het tabblad Door gebruiker gedefinieerd aanpassen

U kunt de inhoud van het tabblad Door gebruiker gedefinieerd aanpassen door het bestand floorlayout.objects.inp te gebruiken. U kunt geen nieuwe gebruikersattributen met het bestand maken. De gebruikersattributen op het tabblad zijn bestaande gebruikersattributen die in het bestand objects.inp zijn gedefinieerd. Het bestand floorlayout.objects.inp heeft dezelfde indeling als het bestand objects.inp.

Het bestand floorlayout.objects.inp kan zich in een van de mappen die in de variabele XS_FIRM, XS_PROJECT of XS_SYSTEM is ingesteld of in de modelmap bevinden.

Hieronder ziet u een voorbeeld van het bestand floorlayout.objects.inp:

Een vloer wijzigen

Met rechtstreekse wijziging kunt u de vloer wijzigen. Zorg er voordat u begint voor dat de knop Rechtstreekse wijziging is ingeschakeld. Selecteer de vloer om de werkbalk voor rechtstreekse wijziging weer te geven.

Als u de vloer wilt wijzigen, selecteert u het juiste commando op de werkbalk.

Knop

Beschrijving

Voeg een polygonale opening toe.

Voeg een rechthoekige opening toe.

Voeg een onderbrekingslijn toe om de plaat in twee platen te splitsen.

Wijzig de openingen of de buitengrens van de vloer. Dit commando is standaard ingeschakeld.

Maak de vloer getordeerd door een offset aan een of meer hoekpunten van het buitengrenspolygoon van het vlak toe te kennen.

Wijzig de offsets op vloergrenzen.

U wijzigt de opmaak van de vloer als volgt:

  • Wijzig de breedte of het profiel van een van de platen in de vloer.
  • Wijzig de zijde van de uitsnijding wanneer de plaat naar een kleinere breedte wordt gesneden.
  • Wijzig de openingen tussen de platen.
  • Wijzig de richting van de platen.
  • Wijzig de volgorde van platen wanneer de platen niet dezelfde breedte of profielen hebben.

Voeg de detailleringscomponenten toe die alleen op bepaalde platen in de vloeropmaak worden toegepast of wijzig deze. De detailleringscomponenten worden op het tabblad Detailleren weergegeven.

U kunt met de vloeropmaakattributen dezelfde detailleringscomponentinstellingen op alle platen in de vloeropmaak toepassen.

Klik op het commando verversen om de component opnieuw uit te voeren. Als u bijvoorbeeld nieuwe onderdelen hebt waar gaten omheen moeten worden uitgesneden, zorgt het commando verversen ervoor dat de uitsnijdingen correct worden weergegeven.

Bekende beperkingen

Vloeropmaak is niet ontworpen om met vloeren te werken waar de opmaak zich niet binnen één vlak bevindt. Randen kunnen alleen een offset vanaf het vlak hebben om de vloer alleen te torderen, niet om vloeren te maken die verschillende vlakken hebben.

De afbeelding laat een voorbeeld zien waarbij Vloeropmaak is gebruikt om meerdere vlakken te maken. Als de prefab-platen op deze manier worden gebruikt, is het resultaat niet correct. Gebruik meerdere componenten Vloeropmaak om prefab-vloeren met verschillende vlakken te maken.

Voeg een polygonale opening toe

  1. Klik op .

  2. Wijs de hoekpunten van de opening aan.

    U kunt de punten van stramienlijnen aanwijzen of u kunt de referentiepunten van ondersteunende onderdelen aanwijzen. U kunt de offset later wijzigen.

Voeg een rechthoekige opening toe

  1. Klik op .

  2. Wijs de hoekpunten van de opening aan.

    U kunt de punten van stramienlijnen aanwijzen of u kunt de referentiepunten van ondersteunende onderdelen aanwijzen. U kunt de offset later wijzigen.

Voeg een onderbrekingslijn toe om de plaat in twee platen te splitsen

  1. Klik op .

  2. Wijs de eindpunten van de onderbrekingslijn aan.

Splits de vloeropmaak in twee afzonderlijke vloeropmaken

  1. Selecteer een verbindingsdetail of een onderbrekingslijn.

  2. Klik op de contextuele werkbalk op .

Na het splitsen kunt u beide opmaken onafhankelijk wijzigen. Houd er rekening mee dat splitsen niet kan worden teruggedraaid en dat u de opmaken niet opnieuw combineren.

Wijzig de openingen en de buitenste omkadering van de vloer

  1. De knop is standaard ingeschakeld.

    De handles worden voor de buitengrens en voor alle openingen in de vloer weergegeven.

  2. U kunt het volgende doen:

    • Als u een rand wilt verplaatsen, versleept u een van de randlijnen. Houd tijdens het verslepen de linkermuisknop ingedrukt.

    • Als u een hoekpunt wilt verplaatsen, versleept u de handle in de hoek.

    • Als u nieuwe punten aan de rand wilt toevoegen, versleept u de handle in het midden van de rand.

    • Als u een van de punten wilt verwijderen, selecteert u de handle in de hoek en drukt u op de toets Delete.

    • Als u de vloer getordeerd wilt maken, moet u de hoekpunten van de buitengrens verschuiven zodat niet alle hoekpunten zich in hetzelfde vlak bevinden.

      Versleep een handle normaal om de hoekpunten in het oorspronkelijke vloervlak te verplaatsen.

      Houd de Alt-toets tijdens het verslepen ingedrukt om de hoekpuntloodlijn naar het vloervlak te verplaatsen.

      Houd de Alt- en Shift-toets ingedrukt om het hoekpunt zowel in het vlak als uit het vlak te verplaatsen door naar een willekeurig punt in het model te snappen.

Wijzig de offsets op vloergrenzen

  1. Klik op .

    De handles voor het wijzigen van de offset worden weergegeven. Als er offsets zijn, worden de offsetmaatlijnen ook weergegeven.

  2. Als u de offset wilt wijzigen, kunt het volgende doen:

    • Versleep de lijnen van de randoffset.

    • Selecteer één of meer offsetlijnen door de Shift-toets ingedrukt te houden.

      Als u de offsetlijnen geselecteerd hebt, klikt u met de rechtermuisknop op een van de geselecteerde lijnen. Voer de offsetwaarde in op de werkbalk die wordt weergegeven en klik op .

Als u het offsetcommando gebruikt, geeft de werkbalk voor rechtstreekse wijziging de layers van de vloeropmaak weer. Elke layer kan verschillende offsets hebben. U kunt selecteren welke layers u wilt wijzigen. De eenvoudigste manier is om alle layers te selecteren en de offset in elke layer gelijk te hebben.

Wijzig de opmaak van de vloer

  1. Klik op .

    De volgende elementen voor rechtstreekse wijziging worden weergegeven:

  2. Als u de opmaak van de vloer wilt wijzigen, doet u het volgende:

    • Als u de plaatbreedte wilt wijzigen, doet u het volgende:

      • Als u alle verbindingsdetails wilt verplaatsen, selecteert u één verbindingsdetail en gaat u verslepen.

      • Als u een nieuw verbindingsdetail wilt toevoegen, houdt u de Ctrl-toets ingedrukt en gaat u verslepen. Als u stopt met verslepen en de muistoets loslaat, wordt er een nieuw verbindingsdetail aan die locatie toegevoegd.

      • Als u één plaat kleiner wilt maken, selecteert u een verbindingsdetail, houdt u de Alt-toets ingedrukt en gaat u verslepen. De plaat aan de linker- of rechterzijde wordt kleiner gemaakt en alle platen aan de andere zijde worden met het verbindingsdetail verplaatst.

    • Als u het profiel, de breedte en de uitsnijdingszijde van een plaat wilt wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op de plaathandle.

      Als het profiel van de plaat vast is (niet parametrisch), wordt de plaat aan beide zijden uitgesneden wanneer de breedte kleiner is dan de oorspronkelijke breedte. De uitsnijdingszijde Standaard is de voorzijde voor de eerste plaat en de achterzijde voor alle andere ten opzichte van de opmaakrichting.

      U kunt de eigenschappen van meerdere platen tegelijk wijzigen door bij het selecteren van platen de Shift-toets ingedrukt te houden.

    • Als u de openingbreedte tussen de platen wilt wijzigen, kunt het volgende doen:

      • Versleep het einde van de openingmaatlijn.

      • Klik met de rechtermuisknop op een handlelijn van een verbindingsdetail, voer de breedte in en klik op .

        U kunt meerdere openingen tegelijk wijzigen door bij het selecteren van de handlelijnen van de verbindingsdetail de Shift-toets ingedrukt te houden.

    • Als u een plaat wilt verplaatsen of de volgorde van platen wilt wijzigen, versleept u de plaathandles.

    • Als u de richting van platen wilt wijzigen, versleept u de handle van de plaatrichting.

    • Als u een plaat uit de opmaak wilt verwijderen, selecteert u de plaathandles en druk op de toets Delete.

Verbindingsdetails locken en unlocken

U kunt nu verbindingsdetails locken en unlocken op de mini werkbalk.

  1. Selecteer een verbindingsdetail.

  2. Klik op om het verbindingsdetail te locken.

    De knop wijzigt naar wanneer het verbindingsdetail wordt gelocked. Klik nogmaals op de knop om te unlocken.

Wanneer een verbindingsdetail is gelockt en u de verbindingsdetails sleept (met of zonder de Alt/Ctrl-toets ingedrukt), worden alleen de verbindingsdetails in het bereik tussen de gelockte verbindingsdetail gewijzigd. De eerste en laatste verbindingsdetails in de opmaak zijn altijd gelocked.

Gelockte verbindingsdetails behouden hun locatie en er worden nieuwe platen gemaakt of verwijderd binnen het gelockte bereik als u plaatbreedte, verbindingsdetailspleet of middenmaten van verbindingsdetails wijzigt of een van de platen met een verkleinde breedte verwijdert.

Eigenschappenstroken toevoegen en wijzigen

U kunt eigenschappenstroken gebruiken om de eigenschappen en de detailleringscomponenten van individuele platen in de vloeropmaak te definiëren.

Eigenschappenstroken

U kunt eigenschapsstroken met bepaalde eigenschappen en detailleringscomponenten definiëren en de eigenschapsstroken op basis van uw behoeften in de vloeropmaak gebruiken. U kunt bijvoorbeeld het profiel en de klasse van de afzonderlijke kanaalplaten wijzigen. Eigenschappenstroken zijn alleen van invloed op de onderdelen van de hoofdlayer.

Eigenschappenstroken worden als lijnen toegevoegd in het vlak van de vloeropmaak. Eigenschappenstroken zijn van invloed op de onderdelen die ze raken. U kunt ook eigenschappenstroken instellen zodat deze de plaatlijn beïnvloeden.

De onderstaande afbeelding geeft een voorbeeld van een eigenschappenstrook. De twee platen in de vloeropmaak hebben een ander(e) klasse en profiel vanwege de eigenschappenstrook.

U maakt als volgt een eigenschappenstrook in de vloeropmaak:

  1. Klik op de contextuele werkbalk van Vloeropmaak op om een dialoogvenster voor het definiëren van de eigenschappenstrook te openen.

  2. Definieer op het tabblad Eigenschappen de afzonderlijke plaateigenschappen.

    Optie Beschrijving

    Effect in opmaak

    Selecteer hoe de onderdelen in de vloeropmaak worden beïnvloed:

    • Alleen platen raken: De eigenschappenstrook is alleen van invloed op de onderdelen die worden geraakt.

    • Alle platen in lijn: Alle plaatonderdelen in de lijn worden beïnvloed als één enkele plaatlijn in twee of meer afzonderlijke onderdelen wordt gesplitst.

    Layerdikte of profiel

    Wijzig de dikte of het profiel van de layer.

    Dieptepositie

    Als de profielhoogte verschillend is, kunt u de uitlijning aanpassen volgens:

    • Onderste vlak uitgelijnd met andere platen.

    • Bovenste vlak uitgelijnd met andere platen.

    Onderdeelnaam

    Klasse

    Materiaal

    Stortfase

    Onderdeelprefix

    Prefix betonelement

    Startnr.

    Definieer de naam, de klasse, het materiaal, de onderdeelprefix en het startnummer van de layeronderdelen. Definieer een stortfase voor CIP-layers.

  3. Selecteer op het tabblad Detailleren de detailleringscomponent die u wilt gebruiken.

    Optie Beschrijving

    Componentnaam

    Selecteer de detailleringscomponent in de lijst.

    In de lijst met detailleringscomponenten worden de componenten weergegeven die u op het tabblad Detailleren in het dialoogvenster Vloeropmaak hebt toegevoegd.

    De inhoud van de lijst kan afhankelijk van uw omgeving variëren.

    U kunt ook nieuwe componenten aan de lijst toevoegen door de optie Nieuw toevoegen te selecteren. U kunt alleen detailleringscomponenten toevoegen die één invoeronderdeel gebruiken.

    Naam attribuutbestand component

    Selecteer de detailleringscomponentattributen die voor de plaat worden gebruikt.

    De inhoud van de lijst varieert afhankelijk van de component die u hebt geselecteerd.

  4. Stel op het tabblad Door gebruiker gedefinieerd de waarden van de gebruikersattributen voor de platen in.

    Als u de gebruikersattributen in het dialoogvenster met onderdeeleigenschappen hebt gedefinieerd en u die waarden wilt gebruiken, laat u het tabblad Door gebruiker gedefinieerd leeg.

  5. Wijs het begin- en eindpunten voor de eigenschappenstrook in de vloeropmaak aan.

De eigenschappenstrook wijzigen

U kunt ook opgeslagen attribuutinstellingen van de contextuele werkbalk gebruiken.

Gebruik de knoppen en op de werkbalk als volgt:

Wijzig de detailleringscomponent en/of het attribuutbestand van de eigenschappenstrook.

Selecteer de eigenschappenstrook en selecteer de componentnaam en/of het attribuutbestand in de lijst. Klik op de knop om de geselecteerde het eigenschappenstroken te wijzigen.

U kunt meerdere stroken selecteren door de Shift-toets ingedrukt te houden.

Verwijder een eigenschappenstrook. Selecteer de strook die u wilt verwijderen.

U kunt meerdere stroken selecteren door de Shift-toets ingedrukt te houden.

U kunt ook nieuwe eigenschappenstroken toevoegen door een bestaande strook te verslepen en de Ctrl-toets ingedrukt te houden.

Was dit nuttig?
Vorige
Volgende