Objecteigenschappen instellen door parametrische variabelen te gebruiken

Tekla Structures
Aangepast: 31 okt 2019
2024
Tekla Structures

Objecteigenschappen instellen door parametrische variabelen te gebruiken

Gebruik parametrische variabelen om basiseigenschappen (zoals naam, materiaal, profiel, positienummer, enzovoort) voor elk object in de gebruikerscomponent in te stellen. De parametrische variabelen krijgen automatisch het prefix P (parameter) die in het dialoogvenster Variabelen wordt weergegeven.

Het volgende voorbeeld geeft weer hoe een variabele moet worden gemaakt waarmee alle lassen in een gebruikerscomponent op een bepaalde grootte worden ingesteld. Na het maken van de variabele kunt u de lasgrootte direct in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent wijzigen.

  1. Klik in de gebruikerscomponenteditor op de knop Variabelen weergeven .

    Het dialoogvenster Variabelen wordt geopend.

  2. Klik op Toevoegen om een nieuwe parametrische variabele te maken.
  3. Voer in het vak Naam een naam voor de variabele in.

    U kunt ook de standaardnaam zoals P1 gebruiken. In dit voorbeeld voeren we Lasgrootte als de naam van de variabele in.

  4. Selecteer in de lijst Type waarde een geschikt waardetype.

    Het type bepaalt welk soort waarden met deze variabele kan worden gebruikt. In dit voorbeeld selecteren we Lengte wat geschikt is voor lengten en afstanden.

  5. Voer in het vak Formule een waarde of variabeleformule in.

    Laat dit vak leeg.

  6. Voer in het vak Tekst in dialoogvenster een beschrijvende naam voor de parametrische variabele in.

    Dit label wordt in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent weergegeven. In dit voorbeeld voert u Lasgrootte in als het label.

  7. Definieer in de lijst Zichtbaarheid of de variabele in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent zichtbaar is.

    Verberg de variabele als u deze alleen in berekeningen gebruikt. Geef de variabele weer als u de waarde in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent wilt kunnen bewerken. Selecteer in dit voorbeeld Weergeven.

  8. Klik op Sluiten.

    U hebt nu een parametrische variabele met de volgende instellingen gemaakt:

  9. Koppel in de Gebruikerscomponent browser de variabele aan de gewenste objecteigenschap.
    1. Selecteer de eigenschap.

      Selecteer de eigenschap Grootte boven lijn van de bovenste las.

    2. Klik met de rechtermuisknop op de eigenschap en selecteer Voeg vergelijking toe.

    3. Voer na het is-gelijk-teken de naam van de parametrische variabele in.

      Voer hier Lasgrootte in.

      U kunt nu de eigenschap Grootte boven lijn wijzigen door het vak Lasgrootte in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent te gebruiken.

  10. Herhaal indien nodig stap 9 voor elke andere eigenschap van hetzelfde type.

    Herhaal de procedure ook voor de andere lassen, zodat ze alle aan het vak Lasgrootte in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent worden gekoppeld.

  11. Sla de gebruikerscomponent op.

    De variabele wordt nu in het dialoogvenster van de gebruikerscomponent weergegeven, tenzij u in stap 7 de zichtbaarheid van de variabele op Verbergen instelt.

    Als u de waarde van de lasgrootte nu wijzigt, wordt de grootte van alle lassen binnen de gebruikerscomponent overeenkomstig gewijzigd.

Was dit nuttig?
Vorige
Volgende