Lassen in tekeningen

Tekla Structures
2021
Tekla Structures

Lassen in tekeningen

Tekla Structures geeft de lassen weer die u in een model als lasnaden en laslabels in tekeningen hebt toegevoegd. U kunt zowel modellaslabels als tekeninglaslabels handmatig in tekeningen toevoegen. Modellaslabels verwijzen naar lassen die in het model zijn gemaakt. Tekeninglaslabels hebben geen gekoppelde fysieke las in het model.

Hoe lassen in tekeningen worden weergegeven

Tekla Structures toont de lassen in tekeningen die u in een model hebt toegevoegd als lasnaden en laslabels. U kunt laslabels ook handmatig in een geopende tekening toevoegen.

Lasconcepten

Modellassen worden in tekeningen als laslabels en lassen of lasnaden weergegeven. Lassen en laslabels kunnen afzonderlijk worden ingesteld. U wilt mogelijk bijvoorbeeld de lassen in één tekeningaanzicht en de laslabels in een ander aanzicht weergeven.

3D-modellassen zijn weergaven van lassen in de echte wereld. Solid lassen in tekeningen zijn weergaven van de lassen in modellen. Een lasnaad is het onderdeel van het laspad waar de solid las wordt getekend. Het laspad kan uit meerdere lasnaden bestaan.

Solid lassen worden voor de volgende lassen in tekeningen weergegeven:

  • Solid lassen worden in tekeningen weergegeven voor die lastypen die werkelijke solid ondersteuning hebben. Lassen die geen echte solid ondersteuning hebben, worden in het model weergegeven met een hexagonale tijdelijke aanduiding en in tekeningen worden solid lassen niet weergegeven.

  • Aangepaste doorsnedelassen worden ook ondersteund.

Solid lassen kunnen als omtrekken of paden, met of zonder verborgen lijnen worden weergegeven.

In het eerste voorbeeld zijn de lassen aan de rechterkant en in het midden met omtrekken en eigen verborgen lijnen getekend. De las aan de linkerkant geeft het laspad en de verborgen lijnen weer.

Het tweede voorbeeld is een doorsnede van de structuur. De lassen aan de linkerzijde en in het midden zijn met omtrekken getekend en de las aan de rechterzijde geeft het pad weer. De lasmaatlijnen zijn handmatig toegevoegd.

De lassymbolen binnen de laslabels geven de laseigenschappen aan die voor de modellas in het model of voor het tekeninglaslabel in de tekening zijn gedefinieerd. Hieronder ziet u een voorbeeld van een modellasnaad (rood) en een modellaslabel (groen) in een tekening.

Naast de lassymbolen bevat het laslabel een referentielijn en een pijl. De pijl verbindt de referentielijn met de pijlzijde van een verbinding. De lassen op de pijl en andere zijden van een onderdeel kunnen verschillende laseigenschappen hebben.

Lasplaatsing

Als onderdelen aan elkaar worden gelast, kunt u lassen plaatsen op:

  • Alleen de pijlzijden

  • Alleen de andere zijden

  • Zowel de pijlzijden als andere zijden

De volgende afbeeldingen beschrijven de basisprincipes voor de plaatsing van lassen.

(1) Boven lijn

(2) Onder lijn

(3) Pijlzijde voor las

(4) Andere zijde voor las

Tekla Structures plaatst de lassen standaard boven lijn volgens de ISO-standaard. U kunt dit met de variabele XS_AISC_WELD_MARK wijzigen naar onder lijn om aan de AISC-standaard te voldoen.

Modellaseigenschappen

Als u modellaseigenschappen wilt wijzigen, moet u de las in het model wijzigen. Wanneer u het model bijwerkt, worden de lasobjecten en de laslabels in de tekening volgens de modelwijzigingen bijgewerkt. U kunt in tekeningen de inhoud en het uiterlijk van de modellaslabels en de zichtbaarheid, de weergave en het uiterlijk van modellasobjecten wijzigen.

Solid lassen kunnen in onderdeel-, merk- en overzichttekeningen worden weergegeven. In overzichttekeningen kunt u alleen de weergave van lassen op aanzicht- en objectniveau wijzigen, niet op tekeningniveau.

Handmatige laslabels

U kunt als volgt laslabels toevoegen in een geopende tekening:

  • Selecteer de lassen en voeg een modellaslabel toe via het contextmenucommando Laslabel toevoegen toevoegen.

  • Voeg een tekeninglaslabel toe door het commando Laslabel op het tabblad Opmerkingen te gebruiken.

Handmatige tekeninglaslabels toevoegen

U kunt handmatige laslabels in een geopende tekening toevoegen. Tekla Structures maakt handmatige laslabels met de eigenschappen in Eigenschappen van laslabels.

  1. Houd Shift ingedrukt en klik op het tabblad Opmerkingen op Laslabel om de laslabeleigenschappen te openen.
  2. Voer de inhoud en het uiterlijk van het laslabel in of wijzig deze.
  3. Als u het laslabel exact op de aangewezen positie wilt plaatsen en het daar wilt houden, klikt u op de knop Plaats... en selecteert u vast in de lijst Plaatsing.
  4. Klik op Toepassen of OK om de eigenschappen op te slaan.
  5. Wijs een positie aan voor het laslabel.

    U kunt de gemaakte tekeninglaslabel vrij naar een geschiktere locatie slepen met de basispunthandle van de aanhaallijn.

Voorbeeld: laslabel toegevoegd in een tekening

In dit voorbeeld is de eerste afbeelding hieronder het dialoogvenster Eigenschappen van laslabels in een tekening. De laslabeleigenschappen zijn genummerd in het dialoogvenster. In de tweede afbeelding wordt getoond hoe de laslabeleigenschappen in een laslabel worden weergegeven in een tekening. Dezelfde nummers als in het dialoogvenster worden gebruikt in de laslabel om de eigenschap van de laslabel in de las aan te geven. Onder de afbeeldingen wordt de betekenis van verschillende nummers uitgelegd.

(1) Lasprefix

(2) Lasgrootte

(3) Lastype

(4) Lashoek

(5) Contoursymbool voor las

(6) Afwerkingssymbool voor las

(7) Effectieve lashoogte

(8) Lasopening

(9) Rand/Rondom, hier een rondomsymbool voor de las

(10) Werkplaats/Montage, hier een montagesymbool voor de las

Handmatige modellaslabels toevoegen

U kunt labels aan modellaslabels in een geopende tekening toevoegen. Tekla Structures maakt modellaslabels met de eigenschappen die voor de modellas in het model zijn gedefinieerd. U kunt de instellingen van de zichtbaarheid en het uiterlijk van het laslabel in de tekening aanpassen.

  1. Open een tekening die in het model gemaakte lassen bevat.
  2. U kunt het volgende doen:
    • Selecteer een modellas in de tekening.
    • Selecteer meerdere modellassen in de tekening met de knop Lassen selecteren en gebiedsselectie of de Inhoudsbeheerder tekening.

    Als u geen lassen in de tekening kunt zien, moet u de zichtbaarheidsinstellingen in de aanzichteigenschappen controleren.

  3. Klik met de rechtermuisknop en selecteer Laslabel toevoegen.
  4. U wijzigt de zichtbaarheid en het uiterlijk van het modellaslabel als volgt:
    • Dubbelklik in de tekening op een laslabel en pas de eigenschappen aan.
    • Selecteer meerdere modellassen met de knop Lassen selecteren en gebiedsselectie of de Inhoudsbeheerder tekening. Wanneer de lassen zijn geselecteerd, klikt u met de rechtermuisknop en selecteert u Laslabels selecteren en Van huidige tekeningaanzicht of Van alle tekeningaanzichten. Schakel alle selectieknoppen opnieuw in. Druk vervolgens op Shift, dubbelklik op een laslabel en pas de eigenschappen aan.

    U kunt het label niet van de gekoppelde las wegslepen, maar u kunt het alleen langs de lasnaad verslepen.

    Vergeet ook niet dat wanneer een laslabel via het contextmenu is toegevoegd, het nu zichtbaar is, zelfs als de grootte onder de minimumlimiet van de lasgrootte in de instellingen van het tekeningaanzicht is gedefinieerd.

Voorbeeld: modellassen in tekeningen

Modellassen zijn lassen die u in het model hebt toegevoegd. Deze worden in tekeningen weergegeven met lasverbindingsdetails en laslabels.

Voorbeeld 1

In dit voorbeeld ziet u in de eerste afbeelding hieronder een voorbeeld van de laseigenschappen in het model. U kunt lassen aan het model toevoegen door een van de commando's voor lassen op het lint Staal te selecteren. Sommige laseigenschappen zijn in de afbeelding genummerd en de tweede afbeelding geeft weer hoe deze eigenschappen in een laslabel in een tekening worden weergegeven. Dezelfde nummers worden in het laslabel gebruikt om de positie en de weergave van de eigenschapsgegevens in de las aan te geven.

(1) Rand/Rondom, rondomsymbool voor de las wordt gebruikt

(2) Werkplaats/Montage, montagesymbool voor de las wordt gebruikt

(3) Lasprefix

(4) Lastype

(5) Lasgrootte

(6) Lashoek

(7) Contoursymbool voor las

(8) Afwerkingssymbool voor las

(9) Effectieve lashoogte

(10) Lasopening

Voorbeeld 2

In het onderstaande voorbeeld ziet u een zigzag onderbroken las. De lengte wordt ingesteld op 50 en de steek op 100.

(1) Zigzaggende, ononderbroken las

(2) Lengte van lassegment

(3) Steek (hart-op-hart-afstand) van lassegmenten

Voorbeeld 3

In het onderstaande voorbeeld ziet u een niet-zigzaggende, ononderbroken las. De lengte wordt ingesteld op 50 en de steek op 100. De steek wordt in het laslabel weergegeven als de steekwaarde groter is dan 0,0.

Voorbeeld 4

Hieronder ziet u een voorbeeld van een ononderbroken las.

Voorbeeld 5

In dit voorbeeld is de zigzaggende, ononderbroken lasoptie geselecteerd en de variabele XS_AISC_WELD_MARK is ingesteld op FALSE om een ISO-conform laslabel te produceren.

Voorbeeld 6

In dit voorbeeld is de zigzaggende, ononderbroken lasoptie zoals in het vorige voorbeeld geselecteerd, maar de variabele XS_AISC_WELD_MARK is ingesteld op TRUE om een AISC-conform laslabel te produceren.

Tip:

Raadpleeg voor instructies over hoe u lassymbolen kunt aanpassen de paragraaf 'Lastypesymbolen aanpassen' verderop in dit Help-artikel.

De zichtbaarheid en het uiterlijk van modellaslabels in een tekening wijzigen

Laseigenschappen worden in het model ingesteld. U kunt de laseigenschappen selecteren die u in modellaslabels in tekeningen wilt weergeven en het uiterlijk van de modellaslabels in de eigenschappen van Laslabel aanpassen.

Als u wilt selecteren welke laslabeleigenschappen moeten worden weergegeven en laslabeleigenschappen op tekeningaanzichtniveau wilt wijzigen, doet u het volgende:

  1. Dubbelklik in een geopende tekening op een aanzichtkader om het dialoogvenster Aanzichteigenschappen te openen.
  2. Klik op Laslabel om naar de laslabeleigenschappen te gaan.
  3. Selecteer of het lasnummer Lasnummer (Nee/Ja) moet worden weergegeven.
  4. Onder Zichtbaarheid:
    • Selecteer in Lassen en Lassen in submerken welk soort laslabel moet worden weergegeven of geef op dat alle lassen moeten worden verborgen (Geen, Montage, Werkplaats, Beide ).

    • Selecteer in Lassen in verborgen onderdelen welk soort laslabels voor verborgen onderdelen moet worden weergegeven (Geen, Montage, Werkplaats, Beide).

    • Voer in Minimum lasgrootte een limiet voor de lasgrootte in om laslabels van die lasgrootte uit de tekening te filteren.

      Hoewel u de limiet voor de lasgrootte instelt, worden laslabels altijd weergegeven als ze referentieteksten hebben.

    • U kunt de Minimum lasgrootte voor alle aanzichten n één keer instellen onder aan de pagina Maken aanzicht in tekeningeigenschappen voor merk- en onderdeeltekeningen.
  5. Wis onder Boven lijn, Onder lijn en Andere een selectievakje in de kolom Zichtbaar naast een laslabeleigenschap die u wilt verbergen.
    Als u Grootte verbergt, wordt Prefix ook verborgen en wanneer u Lengte verbergt, wordt Steek ook verborgen.
  6. Klik op Plaats... om de plaatsingseigenschappen aan te passen.
  7. Klik op Wijzigen.
  8. Ga naar het tabblad Uiterlijk en wijzig de tekst- en lijnweergave van het laslabel.
  9. Klik op Wijzigen.
    Tip:

    U kunt de eigenschappen van afzonderlijke modellaslabels in een geopende tekening wijzigen door op een modellaslabel te dubbelklikken om het dialoogvenster Laslabeleigenschappen te openen. Als u meerdere labels wilt selecteren, bijvoorbeeld voor het verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop op het laslabel en selecteert u Laslabels selecteren en Van huidige tekeningaanzicht of Van alle tekeningaanzichten.

Voorbeeld

Het eerste voorbeeld geeft een laslabel weer waarin veel eigenschappen zichtbaar zijn:

In het tweede voorbeeld zijn alle andere eigenschappen van het laslabel verborgen behalve Type van Boven lijn en Onder lijn, en Referentietekst van Andere:

Tip:

De weergave en het uiterlijk van het modellasobject in een tekening wijzigen

U kunt de weergave en het uiterlijk van het modellasobject handmatig op objectniveau wijzigen.

  1. Dubbelklik in een geopende tekening op een modellasnaad.

    Het is eenvoudiger de modellas te selecteren als u alleen de selectieknop Selecteer lassen inschakelt.

  2. Selecteer op het tabblad Inhoud de gewenste Weergave. De opties zijn Pad en Solid.
  3. Selecteer of u Verborgen lijnen en Eigen verborgen lijnen wilt weergeven.
  4. Wijzig op het tabblad Uiterlijk de kleur en het lijntype van de Zichtbare lijnen en Verborgen lijnen.
  5. Klik op Wijzigen.

Voorbeelden

In het eerste onderstaande voorbeeld zijn de lassen aan de rechterkant en in het midden met omtrekken en verborgen lijnen getekend. De las aan de linkerkant geeft het pad en de verborgen lijnen weer.

Het tweede voorbeeld is een doorsnede van de structuur. De lassen aan de linkerzijde en in het midden zijn met omtrekken getekend en de las aan de rechterzijde geeft het pad weer. De lassen aan de rechter- en linkerkant lopen om de onderdeelhoek. De lassen hebben handmatige maatlijnen.

Tip:

U kunt voor modellassen automatische laseigenschappen definiëren voordat u een tekening maakt. U kunt de laseigenschappen ook op aanzichtniveau in een geopende tekening wijzigen door op het kader van het tekeningaanzicht dat de lasobjecten bevat te dubbelklikken en in de optiestructuur Las te selecteren. Op tekening- en aanzichtniveau kunt u ook de zichtbaarheidsinstellingen wijzigen.

Laslabels verslepen

U kunt modellassen langs de lasnaad verslepen met het basispunt van de aanhaallijn van het laslabel. Op deze manier kunt u de laslabels beter plaatsen voor een grotere duidelijkheid in de tekeningen. Handmatige tekeninglaslabels die niet aan modellassen zijn gekoppeld, kunnen vrij worden versleept.

Tip:

Als u Tekening verslepen (menu Bestand > Instellingen) hebt geselecteerd, wordt het selecteren en verslepen van het basispunt van de aanhaallijn veel eenvoudiger.

Beperking: U kunt het basispunt van de aanhaallijn van een las niet naar de achterzijde van een dubbelzijdige las verslepen.

  1. Klik op het laslabel dicht bij het basispunt van de aanhaallijn.

    Als u Smart Select en Tekening verslepen hebt geselecteerd, hoeft u niet op de aanhaallijn te klikken, aanwijzen is voldoende.

  2. Houd de linkermuisknop ingedrukt en sleep het basispunt naar een nieuwe locatie met de basispunthandle van de aanhaallijn in de punt van de pijl.

Voorbeeld

In de eerste afbeelding hieronder worden de lassen in het model weergegeven.

In de tweede afbeelding ziet u de modellaslabels in een tekening. Het gebied waarbinnen het basispunt van de aanhaallijn van de laslabel kan worden versleept, wordt met donkergroen aangegeven.

Laslabels samenvoegen

U kunt Tekla Structures hetzelfde label en hetzelfde symbool voor identieke lassen in een tekening laten gebruiken door de laslabels samen te voegen.

  1. Open een tekening.
  2. Houd Ctrl ingedrukt en selecteer de laslabels die u wilt samenvoegen.
  3. Klik met de rechtermuisknop en selecteer in het contextmenu Samenvoegen.

    De labels worden in Tekla Structures samengevoegd.

  4. Indien nodig kunt u de samengevoegde laslabels splitsen door met de rechtermuisknop op het label te klikken en Splitsen in het contextmenu te selecteren.

Beschrijving

Voorbeeld

Oorspronkelijke tekening

Samengevoegde laslabels

Lastypesymbolen aanpassen

De meeste lastypesymbolen zijn in code vastgelegd, maar enkele ervan kunt u in de Symbool Editor bewerken.

De onderste zeven symbolen in de lijst Type in de modeleigenschappen van de Las en de Eigenschappen van laslabels van de tekening (zie afbeelding hieronder) worden overgenomen uit het bestand TS_Welds.sym. U kunt elk van deze zeven symbolen in de Symbool Editor bewerken om een gebruikerslassymbool te maken. De rest van de lassymbolen is in code vastgelegd. Het symbool in de lijst Type wijzigt niet wanneer u het symbool bijwerkt.

  1. Open de Symbool Editor als beheerder.
  2. Klik op Bestand > Openen en blader naar de map waar u het bestand TS_Welds.sym hebt.
  3. Selecteer het bestand en klik op OK.
  4. Wijzig het gewenste symbool.

    Bij het uitvoeren hiervan moet u het symbool in dezelfde schaal houden als de andere symbolen. Als uw symbool te groot is om in het vak te passen, kunt u het voorbij de randen laten verlengen:

  5. Sla het symbool op door Bestand > Opslaan te selecteren.

Klik voor meer informatie over de Symbool Editor op Symbol Editor User's Guide.

Was dit nuttig?
Vorige
Volgende