U kunt uw eigen lijntypen definiëren en deze in combinatie met lijntype-instellingen gebruiken. De gebruikerslijntypen worden op dezelfde manier verwerkt als andere lijntypen. De aangepaste lijntypen worden gedefinieerd in het bestand TeklaStuctures.lin in ..\ProgramData\Tekla Structures\<versie>\environments\common\inp. De meestgebruikte lijntypen zijn standaard beschikbaar in het bestand.
Het bestand TeklaStructures.lin.id bevat de namen van de lijntypen die in het gebruikersinterface zichtbaar zijn en het unieke id dat aan elk lijntype is toegekend. De waarde van de id moet groter zijn dan 10, bijvoorbeeld:
CENTER, 1000
BORDER, 1002
DASHDOT, 1003
U kunt TeklaStructures.lin ook gebruiken bij het toewijzen van de geëxporteerde lijntypen.
Opmerking: Als u nieuwe aangepaste lijntypen toevoegt, moet u corresponderende bitmaps aan de map ..\ProgramData\Tekla Structures\<versie>\bitmaps toevoegen en deze de naam dr_line_type_*.bmp geven, bijvoorbeeld dr_line_type_CENTER.bmp.
Voorbeeld 1
Lijntypedefinitie voor DASHDOT is A, 12.7, -6.35, 0, -6.35
De string betekent dat het patroon begint met een streepje met de lengte van 12.7 eenheden, gevolgd door een spatie met de lengte van 6.35 eenheden, vervolgens een punt en nog een spatie met de lengte van 6.35 eenheden. Vervolgens wordt het eerste streepje opnieuw getekend.

Voorbeeld 2
Hieronder ziet u een voorbeeld dat definities voor stippellijnen bevat:
*DOT,Dot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
A, 0, -1.5875
*DOT2,Dot (.5x) ........................................
A, 0, -0.79375
*DOTX2,Dot (2x) . . . . . . . . . . . . . .
A, 0, -3.175
Afgedrukte lijntypen
Het afdrukken zoekt de lijntypebestanden in de modelmap en in de locaties die met de variabelen XS_PROJECT , XS_FIRM , XS_SYSTEM en XS_INP in die volgorde zijn opgegeven.